10.15.2007

Omtrent Dedecker

Jean-Marie Dedecker en ik, dat wordt nooit iets.

Dedecker is een BMW-chauffeur: brutaal, zelfzuchtig, denkt dat alles en iedereen voor hem opzij moet, en onbetrouwbaar. Ik daarentegen rijd Mercedes: competentie en klasse, met een cachet van respectabiliteit dat door een jarenlange staat van dienst wordt afgedwongen.

Mensen begrijpen dat niet en vragen mij dikwijls waarom het niet botert tussen ons: we zijn beiden zogezegd mannen van het volk die geen blad voor de mond nemen en een directe stijl hanteren, met politieke standpunten die weliswaar verschillen maar ook niet zo ver uit elkaar liggen.

Wel, dit is eigenlijk naast de kwestie. De waarheid is dat Dedecker geheel niet geintereseerd is in politiek. De politicus Jean-Marie Dedecker is niet meer dan een constructie uit papier maché die recht uit het atelier van Delphine Boël had kunnen komen. Het enige dat Dedecker beroepshalve iets kan schelen is zijn sjacherhandeltje in verzekeringen. Meer belangstelling heeft Elio Di Rupo voor het verzamelde werk van Hendrik Conscience dan Dedecker voor de Belgische of Vlaamse politiek.

Waarom dan zijn carriere bij de VLD, Cassandra, de episode met de N-VA tot de Lijst Dedecker en de hele rataplan? Simpel: pure, onversneden, ziedende rancune!

Laat mij dit even verduidelijken. Daarvoor moeten we teruggaan naar het midden van de jaren negentig. Ik was net begonnen aan mijn tweede legislatuur en had de teugels van het nationale politieke bestel strak in handen.

Club Brugge beleefde in die jaren triomfen onder Hugo Broos en ik had de trainer en het team ettelijke malen uitgenodigd voor een aantal recepties in mijn ambtswoning in de Wetstraat 16. Als vurig supporter en belangrijkste burger van het land was dat uiteraard mijn voorrecht.

Jean-Marie Dedecker was toen zoals algemeen bekend nationaal judocoach en lag met Ulla, Gella, Harry en consoorten een hoopje medailles bijeen te sprokkelen op de Olympische Spelen en allerhande Europese of Wereldkampioenschappen. Kijk, ik had daarvoor het volste respect, maar laat ons wel wezen en beschouwen hoeveel mensen op deze planeet aan judo doen: een hoop Japanners, wat Fransen, Belgen, Hollanders, enkele Oostblokkers en een paar verdwaalde Cubanen. Vergelijk dit met pakweg voetbal, een sport die een gigantisch aantal mensen en naties beroert en zelfs impact heeft op de mondiale politiek en u begrijpt dat judo zich hiertoe verhoudt als F.C. Denderwindeke tot A.C. Milaan.

Dedecker was blijkbaar iemand die dat niet verstond en het moet een paar dagen na de slotceremonie van de Spelen in Atlanta in 1996 geweest zijn dat hij mij opbelde:

"Jean-Luc, wanneer nodigt ge mij en mijn troep uit op de 16?"

Kijk, als er iets is waar ik slecht van kan lopen, dan zijn het mensen die zichzelf uitnodigen (BMW-gedrag).

"Ge laat er die kortademige prutsers in hun blauwzwart jeanettenkostuum wel gedurig rondparaderen, waarom dan eens geen echte atleten vragen?"

En als ze mij echt humeurig willen krijgen, moeten ze iets denigrerends over Club Brugge of Club's spelers zeggen.

"Wat denkt ge van volgend weekend? Ik ga er ook wat fotografen en journalisten bij vragen, en we zouden best ook een persconferentie houden."

Fotografen, journalisten, pers? Trop was teveel op dat moment, ik liet mijn gebruikelijke tact vallen en repliceerde briesend:

"Dedecker, wat mij betreft duwt ge uw judoka's van het hellend vlak van Ronquières of hangt ge ze aan de bollen van het Atomium, maar laat mij gerust!"

Dedecker nam dat niet echt goed op maar ik hield voet bij stuk. Een jaar later, na de Europese judokampioenschappen in Oostende - een recordaantal medailles voor Belgie - probeerde hij het opnieuw. Ik ontving weer telefoontjes:

"Dehaene, wat moeten we godverdomme nog meer doen om de erkenning te krijgen die ons toekomt?"

Dit begon een vrijwel dagelijks ritueel te worden en ik kreeg het danig op mijn heupen, tot ik een idee kreeg. Ik belde zelf Dedecker op:

"Jean-Marie, ge moogt samen met uw ploeg bij mij over de vloer, op één voorwaarde: ge moet mij eerst in een rechtstreeks duel, man tegen man, op de tatami weten te vloeren!"

"Ha! Jean-Luc, ge zijt misschien een dikke kloot, maar ge toont dat ge er ook twee hebt! Dat is taal naar mijn hart. Ik verwacht u eerstdaags in Oostende."

Zo gezegd, zo gedaan, en spoedig bevond ik mij, gehuld in een op maat gemaakte kimono en vergezeld door een aantal verontruste kabinetchefs, op de tatami in Dedeckers trainingscentrum. Aan de overzijde stond Dedecker mij breedgrijnzend toe te staren, hij kon zijn geluk blijkbaar niet geloven.

Wat hij echter niet besefte, is dat ik, naast de politiek en mijn familieleven, één andere passie bezat: sumo-worstelen. Daarmee was ik begonnen eind jaren tachtig, tijdens een staatsbezoek in Japan; een Japanse onderminister had mij toen op een bepaald moment toegefluisterd: "Ik denken u talent hebben voor sumo - u eens willen proberen?" Hij bleek gelijk te hebben, ik beschikte over enige aanleg, kreeg de smaak te pakken en spendeerde voortaan een behoorlijk aantal uurtjes van mijn vrije tijd aan deze edele gevechtssport.

Dedecker mocht dat snel ondervinden: hij begon vruchteloos op mij in te beuken, paste al zijn judogrepen toe, brieste, steunde en wrong wat hij kon, maar kreeg mij geen millimeter verroerd.

Sumo is een zaak van karakter, taaiheid en geduld. Ik wachtte rustig af, tot Dedeckers kop hoogrood was opgelopen en de stoom uit zijn oren steeg; ik had mijn buikspieren helemaal opgespannen toen hij een zoveelste maal op mij afstevende, en net voor impact relaxeerde ik ze: Dedecker ketste op mij af als een biljartbal op de band, verloor zijn evenwicht, en ik liet mij met mijn volle gewicht op hem vallen: driedubbel overgehaalde ippon, en de kamp was beslecht!

Jean-Marie toonde zich een slecht verliezer en schreeuwde mij toe: "Mijn beurt zal nog komen! Wraak! Ik zal u samen met uw tsjeven ook eens op eigen terrein komen kloppen! Wacht maar af!"

En zo schreef hij zich in 1999 in bij de VLD, met als enige ambitie ooit zijn gram te kunnen halen op mij en mijn partij. Dat verklaarde zijn keuze voor de VLD, indertijd de anti-CVP partij bij uitstek. Nadat hij zich daar onmogelijk had gemaakt, probeerde hij het van binnenuit, via onze kartelpartner. Gelukkig had Bart De Wever hem tijdig doorzien.

En nu is er dus Lijst Dedecker. Of moeten we zeggen, de F.C. Denderwindeke van de nationale politiek?

2 opmerkingen:

Marc Steen zei

Mercedes is dat niet de auto voor varkens en hun koopmannen

Den Dikke zei

Dat weet ik zo niet; wel weet ik dat ik liever een zwijn in mijn Mercedes laat dan een stuk verdriet gelijk gij.
Kom nog eens terug als ge iets interessanter te vertellen hebt, vriendje.